Door: Ewald Engelen
Gepubliceerd door: De Groene Amsterdammer (5-7-2017)
Met haar bestseller Doughnut Economics valt Kate Raworth de gangbare economische wetenschap aan: markten zijn inefficiënt en groei is niet alles zaligmakend. ‘We hebben een ecologisch plafond en een sociale drempel.
beeld Milo
Doughnut Economics van de Britse wetenschapper en activist Kate Raworth is een onwaarschijnlijke bestseller. En wat dat betreft vergelijkbaar met die andere onwaarschijnlijke bestseller van drie jaar geleden: Thomas Piketty’s Capital in the Twenty-First Century. Dat boek wist wereldwijd een politieke snaar te raken met ruim tachtig gortdroge U-vormige grafieken die empirisch staafden wat boze burgers allang wisten: kapitalisme is goed voor enkelen, niet voor de massa. Inkomens- en vermogensongelijkheden nemen toe en zijn een groot en groeiend probleem, om Piketty’s zevenhonderd pagina’s tellende boek in één zin samen te vatten. Het grote verschil is – aldus Raworth – dat uit Kindle-data blijkt dat de gemiddelde koper van Piketty’s boek op pagina 23 strandt op te veel techniek en te veel cijfers en dat haar boek wel wordt uitgelezen.
Drie jaar later is er dus opnieuw een wat nerdy boek dat de politieke verbeelding prikkelt. In ieder geval aan gene zijde van het Kanaal en de Atlantische Oceaan, hoewel vertalingen in het Japans en Italiaans op stapel staan en Raworth ook hier in Nederland een donutgekte hoopt te doen ontvlammen. Aan de hand van zeven klassieke plaatjes uit de geschiedenis van het economische denken lanceert Raworth een frontale aanval op de economische wetenschap en plaatst daar een sociaal en duurzaam alternatief tegenover. Het gaat dan om de fetisj van het bruto binnenlands product (bbp); de aanname van de individualistische economische actor, homo economicus genaamd; het idee van de eigenstandige, op zichzelf staande markt; het mechanische marktevenwicht; de omgekeerde U-curves van ongelijkheid en verduurzaming (hoe rijker, hoe gelijker en schoner); en de illusie van exponentiële groei.
Volgens Raworth bepalen deze beelden hoe de meeste politici en beleidsmakers naar de economie kijken. Einstein citerend stelt zij dat theorieën bepalen wat wij zien en dus ook wat voor ons onzichtbaar blijft. De uitdagingen van vandaag – klimaatverandering, toenemende ongelijkheden, groeiende politieke onmondigheid door de buitenproportionele macht van het grootbedrijf – zijn terug te voeren op die blinde vlekken, aldus Raworth. En er is niets minder dan een paradigmawisseling voor nodig om die uitdagingen te adresseren.
Dat is wat Doughnut Economics pretendeert: de lezer een nieuwe manier van kijken aanreiken naar dat grote, ingewikkelde ding dat wij ‘economie’ noemen – niet mechanisch maar dynamisch; niet atomistisch maar holistisch; niet enkelvoudig maar meervoudig; niet exponentieel maar stationair; niet geïsoleerd maar verworteld; niet antropocentrisch maar ecocentrisch. En daarvoor gaat Raworth vooral te rade bij klimaatwetenschappers, duurzaamheidsdenkers en complexiteitstheoretici, wier modellen volgens haar veel geavanceerder zijn dan de mechanische, lineaire, newtoniaanse modellen van economen.
De hoofdmoot van het boek bestaat uit de figuur van een donut die wordt gevormd door twee concentrische cirkels – een ecologisch plafond en een sociale drempel – die gezamenlijk de ‘safe and just space of humanity’ verbeelden. Of zoals Raworth in een van die fantastische stop-motion video’s die je op haar website kunt aantreffen zegt: de g-plek van de mensheid. Het is de plek waar de ecologische grenswaarden nog niet zijn bereikt en de sociale doelen van de Verenigde Naties wel. Raworth wil ons leiden naar een duurzame en sociale wereld.
Doughnut Economics verscheen op 6 april en staat sindsdien hoog op de bestsellerlijsten. Het boek kon rekenen op een laaiend enthousiaste recensie van de veel gelezen columnist George Monbiot van The Guardian. En de auteur zelf reist momenteel stad en land af om haar boodschap aan man en vrouw te brengen.
Als ik haar begin juni in hartje Oxford spreek in The Handlebar, een hippe lunchroom die dubbelt als verkooppunt van hipsterfietsen (vandaar de naam: fietsstuur), is zij net terug van een optreden op het Hay Festival, het grootste literaire evenement van het Verenigd Koninkrijk. Daar moest ze niet alleen op het laatste moment invallen voor de Engelse stercolumnist van de Financial Times, Gillian Tett, als interviewer van Yanis Varoufakis, maar gaf ze ook een lezing over haar eigen boek. In eerste instantie stond haar voordracht geprogrammeerd in de op een na grootste tent van het festival. Maar de aanloop was zo overweldigend dat de organisatie op het laatst moest uitwijken naar de grootste tent.
Het tekent haar plotselinge sterstatus: van het ene op het andere moment ben je een zogenaamde ‘thought leader’, het 21ste-eeuwse equivalent van de ‘publieke intellectueel’, en vind je jezelf terug in de onvermijdelijke lijstjes van invloedrijke denkers. Bijna tweeduizend mensen luisterden ademloos naar de gepolijste, TED-achtige presentatie van Raworth, die hen als een volleerde gids soepeltjes door de beeldentuin van de economie dirigeerde, hen er onderweg van overtuigend dat die beelden niet onschuldig maar politiek zijn en dat ze broodnodig vervangen moeten worden door holistischere beelden, willen we de grote uitdagingen van onze tijd te lijf gaan.
‘Burgers hebben genoeg van zelfverklaarde experts die zich verschuilen achter onbegrijpelijke mathematica’
Raworth, klein van stuk, 46 jaar oud, kort haar, onopvallend gekleed, stralende ogen, beweeglijke handen, energieke stem: ‘Ik ben blij verrast door het grote succes van Doughnut Economics. Het laat zien dat mensen in de gaten hebben dat radicale verandering nodig is, dat het water ons tot de lippen staat, en dat het fossiele denken die veranderingen in de weg staat. De honger naar kennis over hoe we hier terecht zijn gekomen is onverzadigbaar. En datzelfde geldt voor de behoefte aan een lonkend, optimistisch vergezicht.
Burgers hebben genoeg van politici en beleidsmakers die steeds maar weer dezelfde neoliberale riedel afdraaien. De oplossing voor marktfalen, zoals klimaatverandering, is altijd méér marktwerking. En burgers hebben genoeg van zelfverklaarde experts die zich verschuilen achter wollig jargon, onbegrijpelijke mathematica, imponerende cijfers en de verzuchting dat onze samenleving nu eenmaal complex is of dat globalisering nu eenmaal een gegeven is. De afkeer daarvan is geen populisme, maar is een zeer terechte roep om begrijpelijke taal, nieuwe beelden en vooral: nieuwe handelingsperspectieven. Weg met het obscurantisme van de experts. Leve de helderheid van gewone mensentaal. Burgers hebben daar recht op. En academici zouden zich veel meer moeite moeten getroosten om die burgers te bereiken. Per slot van rekening hebben ze daar hun mandaat aan te danken. Dat is het grote verschil met bijvoorbeeld het boek van Piketty. Doughnut Economics is zo toegankelijk als maar kan. Wat je ziet, is wat je krijgt. De enige cijfers die erin staan zijn bij wijze van spreken de paginanummers. Lezers waarderen dat. Ik begon mijn lezing met de vraag hoeveel mensen economie hadden gestudeerd. Een paar handen gingen omhoog. Vervolgens vroeg ik hoeveel mensen ooit gedacht hadden een boek over economie te zullen lezen. Ook hier gingen maar een paar handen omhoog. Mijn derde vraag was hoeveel het hadden uitgelezen. Massaal gingen de handen omhoog.
Mijn boek bereikt mensen waarvan de babbelende kaste nimmer had gedacht dat ze geïnteresseerd zouden zijn in vragen over ecologie en economie. Als academici kijken we zonder het te beseffen vaak vreselijk neer op ons publiek, met als gevolg dat dat veel kleiner blijft dan in potentie zou kunnen. Ik ben er trots op dat mijn boek zo toegankelijk is dat het een groot publiek aanspreekt. Na afloop heb ik twee uur zitten signeren. De hoop, het optimisme, de bereidheid tot radicale verandering spatten van de mensen met wie ik sprak. Daarvoor doe je het.’
Waar haar iconoclasme vandaan komt? Het antwoord is te vinden in de introductie van Doughnut Economics. Daarin verhaalt Raworth – en het is een verhaal dat veel studenten die tijdens de financiële crisis economie zijn gaan studeren zullen herkennen – hoe zij op zoek ging naar antwoorden op vragen over de oorzaken van het mondiale voedselvraagstuk, getroffen werd door de beelden over de Bhopal-affaire, woedend werd van de Exxon Valdez-schipbreuk voor de kust van Alaska, en zich met steeds meer vuur afvroeg waarom de mens dit de planeet en haar bewoners aandeed. Toen ze eind jaren tachtig de middelbare school verliet, wist ze het zeker: als ik later groot ben ga ik voor een organisatie als Oxfam of Greenpeace werken om een eind te helpen maken aan armoede en de ecologische suïcide waar de mensheid mee bezig is. De onderlinge samenhang tussen die twee onderwerpen zou het bepalende thema van haar leven worden.
De beste manier om je op zo’n activistisch leven voor te bereiden, dacht ze destijds in haar oceanische naïviteit, was economie studeren. Als er een discipline is die antwoorden zou moeten hebben op vraagstukken van schaarste (schone lucht, schoon water, schoon milieu) en verdeling (sociale ongelijkheden) zou het de economie moeten zijn. En dus toog ze vol goede moed naar Oxford om daar ‘ppe’ te gaan doen, die typisch Britse combinatie van politicologie, filosofie en economie waar veel studenten die niet precies weten wat ze willen gaan doen – Oxfam of de City – voor kiezen.
Ondanks inspirerende docenten werd het een grote teleurstelling, schrijft Raworth: ‘Ze werden te veel beknot door het curriculum dat ze moesten onderwijzen en dat wij studenten geacht werden te beheersen.’ De irreële aannames, de nodeloos ingewikkelde mathematica en het onvermogen of de onwil om zich te buigen over de mondiale vraagstukken waarvoor zij in eerste instantie in economie geïnteresseerd was geraakt, zorgden ervoor dat zij na vier jaar gefrustreerd de grote wereld in ging. Niet als econoom – een etiket dat ze haar verdere leven zou mijden als de pest – maar als activist.
Tijdens het interview zou ze met een kwinkslag zeggen dat als je in complotten geloofde je haast zou gaan denken dat economie-opleidingen wel ontworpen lijken om het maatschappelijk engagement eruit te filteren en het beeld van de econoom als een schijnbaar ideologievrije technocraat niet te bezoedelen. Daaraan danken instellingen als het IMF, centrale banken, ministers van Financiën en de Europese Commissie immers hun gezag: beslissen over leven en dood vanachter een telraam dat is bedoeld om de erachter liggende belangen te maskeren.
Raworths teleurstelling is exact dezelfde als de teleurstelling die in 2012 een groep economiestudenten aan de Universiteit van Manchester deed besluiten om te ijveren voor een radicale herziening van het curriculum en daarvoor Post-Crash Economics uit de grond stampte. En die hier te lande aan de wieg stond van de beweging Rethinking Economics. Wie de financiële crisis wil begrijpen heeft meer aan politicologen, antropologen, sociologen en historici dan aan economen, zo concludeerden deze studenten onthutst. Raworth begint haar boek dan ook met een eerbetoon aan de millennials die genoeg hebben van een economische wetenschap die doet alsof de wereld in mathematische modellen gevangen kan worden en die strijden voor een economische wetenschap die wel relevant is.
Na haar studie werkte ze drie jaar in Zanzibar om daar veelal vrouwelijke micro-ondernemers te helpen een zelfstandig bestaan op te bouwen. Vervolgens verkaste ze voor vier jaar naar Manhattan om daar toe te treden tot het team dat het jaarlijkse Human Development Report van de Verenigde Naties schrijft. Ze ergerde zich er groen en geel aan het benepen politieke gekonkelfoes. Vervolgens keerde ze terug naar Oxford om voor Oxfam te gaan werken, waar ze zich in eerste instantie bezighield met de positie van vrouwelijke arbeiders in de mondiale productieketens van bedrijven als Primark, Ikea en Nike. Om zich vervolgens te specialiseren in de mensenrechten van slachtoffers van klimaatverandering. Dat leverde onvergetelijke gesprekken op met boeren van over de hele wereld die zich geconfronteerd zagen met dorre landerijen, omdat de regens die altijd vielen plotseling niet kwamen opdagen. Of met overstromingen, omdat de milde regens van weleer waren veranderd in periodieke wolkbreuken die alles wegvaagden.
‘We hebben een ecologische agenda, we hebben ook een grote sociale rechtvaardigheidsopdracht’
En toen werd ze zwanger en baarde ze een tweeling die haar dwong om een jaar vakantie van het economische leven te nemen en zich te storten op het leven van zorg en welzijn. Het zou een formatieve ervaring blijken. Het verblijf in de klassieke oikos van Aristoteles zou voor altijd haar beeld van de moderne economie veranderen. Langzaam begon het besef te dagen, zo schrijft Raworth, dat ze economie niet zomaar de rug kon toekeren. Economische tegelwijsheden over hoe een markt werkt, wat de rol van de overheid is, hoe mensen kiezen, wat het doel van economisch beleid is, wat het goede leven is dat we dienen na te streven, besefte ze, zijn daarvoor een te belangrijk onderdeel van onze collectieve verbeelding van wat een economie is. En zijn daarmee in belangrijke mate verantwoordelijk voor de verschrikkingen die we onszelf en de planeet aandoen. Oftewel, economie als ding is te belangrijk om aan de economie als wetenschappelijke discipline over te laten. Datzelfde geldt voor zijn woordvoerder, de politicus die zonder het te beseffen brokstukken van die economische tegelwijsheden met zich meedraagt, er zijn speeches mee lardeert en ze in zijn beleid reproduceert.
‘En dus besloot ik op mijn schreden terug te keren en de economie als wetenschap simpelweg op zijn kop te zetten’, zegt ze. ‘Letterlijk en figuurlijk. Letterlijk door niet haar oude theoretische vooronderstellingen – markten zijn efficiënt, economieën tenderen naar evenwicht, groei is noodzakelijk, individuen zijn uit op nutsmaximalisatie – als uitgangspunt te nemen, maar de langetermijndoelen van de mensheid, de Global Development Goals, en de ecologische randvoorwaarden volgens de planetaire grenzentheorie van de Zweedse klimaatwetenschapper Johan Rockström die ons ecosysteem nu eenmaal stelt, en steeds nadrukkelijker stelt, als leidraad te nemen. Hoe kunnen we die garanderen, welke theoretische aannames zijn daarvoor nodig, en welk economisch beleid volgt daaruit? En figuurlijk door economen te dwingen via het succes van mijn boek te erkennen dat er het nodige schort aan hun paradigma: de boel op zijn kop zetten via de bestsellerlijsten zeg maar. Ze op die manier uit hun comfortzone jagen. En zo is het gegaan. In eerste instantie was de reactie van economen: is zij een serieus econoom? Moeten we naar haar luisteren? Publiceert zij in de American Economic Review? Mijn antwoord luidde: “Hell no, I am a playful economist.” Maar inmiddels kan ook de academische economie niet langer om mij heen en word ik steeds vaker gevraagd om in discussie te gaan met “serieuze economen”. Ik ga die discussies niet uit de weg. De gebreken zijn zo evident. En bovendien, mijn object van kritiek is niet de avant-garde uit de academische tijdschriften, maar zijn de beelden uit de leerboeken algemene economie: “economics 101”. Dat is waar de revolutie in denken begint. Niet aan de bovenkant van de academische piramide maar aan de onderkant. Op scholen en universiteiten.
Gelukkig begint ook aan de bovenkant het besef te dagen dat er iets moet veranderen en dat de economie als academische discipline een grote verantwoordelijkheid draagt voor onze politieke, economische en ecologische situatie. En dus een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan onze redding.’
Uiteraard citeert Raworth de bekende uitspraak van John Maynard Keynes dat ‘economische ideeën, zowel als ze correct zijn als als ze foutief zijn, machtiger zijn dan meestal wordt aangenomen’. ‘In feite’, aldus Keynes, ‘wordt de wereld door weinig anders geregeerd.’ Om eraan toe te voegen dat ‘de politicus, ook al beroept hij zich nog zo op zijn anti-intellectualisme, in werkelijkheid vaak de slaaf is van de ideeën van een of andere reeds lang vergeten econoom.’
Raworth laat overtuigend zien dat de invloed van deze economische ideeën niet zozeer loopt via de mathematische bewijzen die er ten grondslag aan liggen, noch via de theoretische proposities die eruit kunnen worden afgeleid, of via de reputatie van het tijdschrift waarin zij zijn gepubliceerd. Maar dat die vooral loopt via een aantal pakkende grafieken die onze economieën moeten verbeelden en die als een soort gezonken cultuurgoed in ons collectieve geheugen zijn geprent, te beginnen op de middelbare school.
De exponentieel stijgende lijn van bbp-groei die de staat van nationale economieën uitdrukt is er een van. Maar ook de bekende elkaar kruisende vraag- en aanbodcurves die het evenwicht symboliseren waar markten naar tenderen; de omgekeerde U-curves die verbeelden dat economische groei het antwoord is op alle kwalen die diezelfde economische groei veroorzaakt; het circulaire stromenmodel dat de interactie tussen economie en ecosysteem perfect aan het zicht onttrekt. Ze combineert dat met een uiterst trefzekere kritiek op de economistische taal die bij dit soort plaatjes hoort. Neem ‘externaliteiten’ – alsof milieuvervuiling, uitputting van grondstoffen, onmetelijk dierenleed, afnemende soortenrijkdom, CO2-uitstoot ‘extern’ is aan onze economische productie en consumptie en er niet een intrinsiek onderdeel van is. Alsof datzelfde productie- en consumptiesysteem überhaupt zou kunnen bestaan zonder grootschalige uitbuiting van mens, dier en milieu, waar niet een ‘eerlijke’ prijs voor wordt betaald.
Of ‘marktprikkels’ – alsof geldelijke beloning het enige motief is waar mensen op reageren. En alsof de rollen van consument en verkoper van arbeidskracht de enige rollen zijn die mensen in hun leven spelen. Alsof zij niet ook burger, vader, moeder, dochter, zoon, minnaar zijn. Raworth citeert in dit verband de beroemde studie van de Britse socioloog Richard Titmuss uit 1970 over bloeddonaties. Die toonde aan dat betaling voor donaties altruïstische motieven wegdrukt en uiteindelijk leidt tot minder en slechtere donaties.
Terecht waarschuwt Raworth voor een eenzijdig vertrouwen op marktprikkels om duurzaamheid te bevorderen. Een hogere prijs voor emissies is absoluut noodzakelijk, maar het is een misvatting te denken dat daarmee de wereld is gered. Beter is het om andere motivatiebronnen aan te boren en van duurzaamheid een diepgewortelde levensstijl te maken, gebaseerd op mededogen en een diep besef van gedeeld lot. In het Antropoceen vallen het lot van mens, dier en milieu nu eenmaal naadloos samen. Het overleven van de een veronderstelt het overleven van de ander, en vice versa. Daarmee trek je een harde streep door de voortschrijdende commodificering die het neoliberalisme kenmerkt en voorkom je dat bij wijziging van de prikkels het menselijk gedrag ook opnieuw wijzigt.
‘Je moet ook met alternatieven komen. Vandaar mijn pleidooi voor rentevrij geld, belasting op vervuiling, een basisinkomen…’
Hetzelfde doet ze met begrippen als ‘hulpbronnen’ en ‘natuurlijk kapitaal’. Wie onze planeet reduceert tot een bundel ‘hulpbronnen’ of monetariseert door er een kapitaalfunctie aan toe te kennen, miskent daarmee de intrinsieke waarde die ecosystemen, soortenrijkdom en biodiversiteit nu eenmaal hebben. Ook reproduceert het de cartesiaanse hybris dat de mens boven de natuur staat en als een groot, onverantwoordelijk kind vrijelijk kan putten uit wat de natuur daar voor hem heeft neergezet, zonder rekening te hoeven houden met de langetermijngevolgen ervan. Bovendien blijft de waarde van natuur en milieu daarmee nog steeds afhankelijk van de functie die het heeft voor menselijke productie en consumptie. Een bijenkolonie vertegenwoordigt economische waarde zolang zij noodzakelijk is voor agrarische bevruchting. Verander de bestemming van het gebied in toeristenoord en de bijenkolonie is economisch waardeloos geworden. Zelfde kolonie, andere waardering.
Met deze kritieken op begrippen afkomstig uit een economische orthodoxie die weliswaar pleit voor het ‘internaliseren’ van ‘externaliteiten’ maar nog altijd markten als fundamenteel uitgangspunt van de eigen theorie ziet, beweegt Raworth onherroepelijk van een antropocentrisch wereldbeeld, waarin de waarde van dier en milieu wordt bepaald door hun nuttigheid voor ons, naar een ecocentrisch wereldbeeld. Daarin wordt aan dier en milieu een eigen waardering toegekend waaraan onze (botsende) belangen ondergeschikt moeten worden gemaakt als de belangen van dier en milieu daarom vragen.
Des te meer bevreemdt het dat de bio-industrie en Big Food vrijwel volledig ontbreekt in haar diagnose van wat er mis is met ons economisch systeem. Als grootste uitstoter van CO2, grootste contribuant aan ontbossing en het verschralen van de soortendiversiteit, als grootste verbruiker van soja, water en andere grondstoffen, als veroorzaker van onbeschrijflijk dierenleed (jaarlijks worden er ruim 56 miljard dieren voor menselijke consumptie geslacht en dan zijn vissen, schaal- en schelpdieren niet meegeteld), en als fysiologische basis van ons bestaan, had deze industrie veel meer aandacht verdiend.
Het is een blinde vlek van veel ecologen, klimaatwetenschappers en milieuactivisten. Zie Al Gore’s An Inconvenient Truth uit 2006 die klimaatverandering op de politieke kaart zette. Veel aandacht in die film voor transport, energie en chemie maar geen enkele voor ons zwaar vervuilende, uiterst exploitatieve voedselsysteem. Net zoals de vis het water niet ziet waarin hij zwemt, zo problematiseren wij maar mondjesmaat het voedsel dat we gewoon zijn te eten, overtuigd als we zijn dat ons voedingspatroon een biologisch gegeven is en niet een culturele conventie die ons is aangepraat door multinationals die veel geld verdienen aan het maken en verkopen van eten dat ons ziek maakt. Zie de obesitasepidemie die momenteel over de wereld raast; volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is momenteel bijna een derde van de wereldbevolking obees. Overigens is Gore inmiddels veganist.
Raworth is de eerste om deze lacune toe te geven. Verwijzend naar haar eigen donut vraagt ze zichzelf in The Handlebar hardop af waar het welzijn van dieren ondergebracht zou kunnen worden. Als ik suggereer dat een inclusievere definitie van het sociale fundament, een die ook van toepassing is op dieren, zou leiden tot een snellere realisering van de doelstelling om binnen de ecologische grenzen van onze planeet terug te keren, erkent ze dat dat een suggestie is die ze graag verder zou willen onderzoeken.
Doughnut Economics is opgedragen aan het potlood. Het motto dat het boek draagt, luidt: ‘Het machtigste instrument in de economie is geld noch algebra. Het is een potlood. Want met een potlood kun je de wereld veranderen.’ Ze is altijd visueel ingesteld geweest, zegt Raworth. ‘Ik ben geen woordenmens maar een beeldenmens. Als Oxfam-campaigner was ik altijd bezig met het visualiseren van de waardeketens van multinationals om goed voor ogen te hebben waar we nou precies tegen ageerden. Mijn tekeningetjes hingen al snel overal. Toen ik terugkeerde van zwangerschapsverlof had iedereen het over de taartpunten van Rockströms planetaire grenzentheorie. Gebaseerd op een analyse van negen kritieke ecologische processen – van klimaatverandering tot vervuiling, van verzuring van de oceanen tot aantasting van de ozonlaag, van drinkwatertekorten tot biodiversiteitsverliezen – hadden Rockström en zijn team negen kritische kernwaarden geïdentificeerd die niet overschreden mochten worden. Het leverde een prachtige visualisatie op van de ecologische opdracht waar de mensheid mee geconfronteerd wordt.
Maar wat ontbrak was een visualisatie van hoe we ons aan die grenzen konden houden bij een snel groeiende wereldbevolking die bovendien geconfronteerd wordt met een reeks van openstaande sociale uitdagingen, die zijn opgesomd in de Sustainable Development Goals van de VN. Toen ik die taartpunten voor het eerst zag was het alsof er een bliksemflits door mijn brein schoot: we hebben niet alleen een ecologische agenda waar we ons aan moeten houden, we hebben ook een grote minimale sociale rechtvaardigheidsopdracht. Niet alleen een ecologisch plafond, ook een sociale drempel. Het was de geboorte van mijn donut.
De combinatie van die twee – sociale verheffing van al diegenen die geen toegang hebben tot goed water, goed voedsel, gezondheidszorg, huisvesting, betekenisvol werk, veiligheid en goed onderwijs zonder de kritieke ecologische kernwaarden van de planetaire grenzentheorie te overschrijden – is de uitdaging van de 21ste eeuw. Mijn donut vangt die mondiale politieke agenda in een plaatje. Dat verklaart zijn succes. Iedere politicus, stad, onderneming, ngo, iedere burger kan aan de hand van de donut in een oogopslag zien of zijn of haar handelingen bijdragen aan een duurzame en sociale toekomst.
Ik citeer in dit verband graag de Amerikaanse architect en systeemtheoreticus Buckminster Fuller: “Je verandert niets als je je slechts kant tegen het bestaande. De enige manier om daadwerkelijk iets te veranderen is door een nieuw model te ontwikkelen dat het oude obsoleet maakt.” Kritiek op het bestaande is niet genoeg, je moet ook met alternatieven komen. Vandaar mijn pleidooi voor rentevrij geld, voor complementaire munten, voor belasting op vervuiling, grondstoffen en land, voor een basisinkomen, voor circulaire economieën, voor een alternatief ondernemingsmodel dat niet draait om maximale aandeelhouderswaarde, voor fysieke meeteenheden in plaats van de monetaire van het bbp, voor open access in plaats van private intellectuele eigendomsrechten. Wat dat betreft leven we in een unieke tijd. Nog nooit stond er zoveel op het spel en was onze creativiteit zo groot. Ik ben uitgesproken optimistisch.’
Bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam verschijnt binnenkort de Nederlandse vertaling van Doughnut Economics
Ewald Engelen is hoogleraar financiële geografie aan de Universiteit van Amsterdam.