Wat me het meest treft is de superioriteitswaanzin die in Halsema’s wereldbeeld onthult wordt: Europa, het Westen, is als vanzelfsprekend een utopie die beschermd moet worden. De vraag is eigenlijk alleen welke middelen dat doel heiligen. Dat deze middelen repressief, mensenrechtenschendend en mensonterend zullen zijn staat buiten te kijf. Sterker nog: “de grensbewaking van een land (is) strikter en gewelddadiger als de inwoners meer lokale en mensenrechtelijke privileges bezitten” aldus Halsema. Geweld en uitsluiting als bewijs van ontwikkeling en vooruitgang, verheven tot natuurwet. Halsema lijkt niet in staat om kritisch na te denken over deze constatering.
Haar kritisch onvermogen wordt verder aangevuld door een deplorabele rangorde van “prioriteiten”. Met volledige ongeloof lees ik dat “de schade die wordt toegebracht aan de open cultuur: de Europese esprit van vrijheid, tolerantie en nieuwsgierigheid” ernstiger is dan de uitholling van mensenrechtenverdragen en nationale rechtsregels. Niet de onderdrukking, uitbuiting, uitsluiting, dood en ontwaarding die wij toebrengen aan kwetsbare mensen. Nee, het is de “Europese esprit” die we het meest moeten berouwen.
Voor Halsema is Europa onbetwist een “open samenleving”. Dat deze typering van Europa nogal raar staat in een betoog over ontheemding, ballingschap, Fort Europa en Frontex (europa’s gemilitariseerde en high-tech grensbewaking), ontgaat haar volkomen. Ze schrijft, in volle ernst, dat “grove politieke onderdrukking, fragiele staten, etnische genociden, islamitisch terrorisme en milieurampen de oorzaken zijn van het vluchtelingenprobleem.” Europese en Noord-Amerikaanse monetaire, financiële, economische, culturele, militaire en politieke neo-imperialistische overmacht in de wereld doet er blijkbaar niet toe. O, hart der duisternis!
Zij vraagt van ons dat we vergeten dat Europees en Noord-Amerikaans politiek beleid in het Midden-Oosten gekenmerkt wordt door
regime change, het trainen en bewapenen van
fascistische groeperingen, het onderdrukken van democratische
processen en het faciliteren van oliemaatschappijen en hun
aandeelhouders. Zij vraagt ons om de Nederlandse militaire aanwezigheid in
Mali, Shells desastreuze invloed in
Nigeria en omstreken en de Franse controle over West-Afrikaanse
munteenheden, buiten de discussie te houden. Ze rekent erop dat we geen besef hebben van
de ecologische voetafdruk van het Westen, de vernieling van de aarde en de
leegroof van de zeeën, en de uitroeiing van de armste en meeste kwetsbare
gemeenschappen. Halsema wast Europa’s handen in een ijzige en onbeklimbare onschuld.
Halsema schermt ondertussen met het politieke gedachtegoed van Karl Popper, maar het brengt haar niet tot kritische inzichten. Poppers politieke en epistemologische filosofie spoort aan tot een kritische houding tegenover het utopische beeld van het Westen. Hij situeert de vijanden van open samenlevingen niet buiten maar binnen de (Westerse) samenleving en identificeert de totalitaire kiemen binnen Europa’s filosofische traditie. Zijn analyse van Plato, Hegel en Marx onthult hén als de vijanden van de open samenleving, terwijl Halsema dat gevaar juist externaliseert: de barbaren staan aan de poorten, en Halsema leeft in een bezet Europa. Haar onvermogen om het Europese project kritisch te bezien komt naar voren in uitspraken als: “dan is het ook begrijpelijk […] dat gematigde, regerende politici zich laten verleiden tot een wedren in repressieve maatregelen om populisten de wind uit de zeilen te nemen” en: “ik probeer een antwoord te vinden op de vraag of we hun een veilige toekomst kunnen bieden zonder onze welvaart onverantwoord op de tocht te zetten en de tegenstellingen in onze samenleving te laten oplopen”.
Ik wil haar vragen: hoe is Europa aan die welvaart gekomen? Hoe worden de tegenstellingen opgevoerd, door wie, en waarom? Beste Halsema, hoe weet u zo zeker weet dat nieuwkomers dreigen “onze open samenleving, te beschadigen?” Ziet u echt niet in dat uw utopische schets van het hedendaagse Europa en haar esprit eerder duidt op een volwassen dystopie?