Friedward Husemann: – 2022 – 22 Januari – Wijsheid en Liefde

Wijsheid en liefde


Nieuwsbrief over Antroposofie

Beste vrienden,

Aanschouw een boomblad, de veer van een vogel, het binnenste van onze hand of de wonderbaarlijke structuur van ons oog, overal zult u wijze ordening en wijze wisselwerking aantreffen. Deze wijsheid was echter niet altijd aanwezig. Het werd op een bepaald moment in de dingen ingebracht, zodat we het vandaag overal in de natuur kunnen aantreffen. Het is belangrijk om zoiets te beseffen, want alleen dan krijgen we een gevoel voor de ontwikkeling. Antroposofie geeft het moment aan waarop het gebeurde dat de wereld doordrenkt werd van wijsheid.

Zoals de mens herhaalde aardelevens doormaakt, zo was het ook met de aarde. De vroegere incarnatie van onze aarde wordt in het boek ‘De wetenschap van de geheimen der ziel’ (GA 13, hfdst. “Wereldevolutie en de Mens”) de “Oude Maan” genoemd . Het woord maan betekent in dit verband niet de maan die vandaag aan de hemel staat, maar de vroegere incarnatie van onze aarde. Tussen de Oude Maan van die tijd en de aarde van vandaag lag een tussenperiode die vergelijkbaar is met de tijd tussen de dood en een nieuwe geboorte voor de mens van vandaag. Met andere woorden, een periode waarin niets werd belichaamd van de voorbije maanontwikkeling en van de toekomstige ontwikkeling van de aarde. Al het voorafgaande en al het komende was vergeestelijkt.

Op de oude maan, bestond de menselijke voorouder uit drie ledematen: Het astrale lichaam, het etherische lichaam en het fysieke lichaam. Het Ik, als vierde lid van het wezen, werd vooreerst op aarde ingevoegd. In die tijd waren er ook slechts drie rijken in de natuur: ten eerste de minerale planten, een tussenvorm tussen het minerale en het plantenrijk; ten tweede een soort dier-plantenrijk; en ten derde een tussenvorm tussen mens en dier. Eerst op aarde splitsten deze drie zich in vier: mineralen, planten, dieren en mensen. Ook van de elementaire toestanden der materie waren er alleen warmte, lucht en water; het vierde, aardse element werd eerst op aarde toegevoegd. (In de wetenschap van de geheimen der ziel wordt warmte beschouwd als een onafhankelijke aggregatietoestand in de natuurkunde, net als lucht of water).

Het was aan het einde van de evolutie van de maan dat de “geesten der wijsheid” (Christelijk: Kyriotetes) de kosmos van die tijd met wijsheid doordrenkten. In de tijd daarvoor was er een overvloed aan inhoud op de oude maan, zoals hierboven is aangegeven. Op het hoogtepunt van de ontwikkeling van de maan, bijvoorbeeld, was de mens “een prachtig muziekinstrument op de snaren waarvan de mysteries van het universum weerklonken”. Maar wijsheid in de zin zoals wij die vandaag overal aantreffen, bestond toen nog niet.

U merkt dat we ons vandaag de dag bijvoorbeeld geen muziekinstrument kunnen voorstellen zonder wijsheid. Evenmin kunnen wij ons tegenwoordige mysteriën voorstellen zoals zij destijds zonder wijsheid zouden hebben bestaan. Maar als wij ons proberen voor te stellen hoe het was in die tijd zonder wijsheid, dan beginnen wij te beseffen wat ontwikkeling is.

De oude maan was dus aan het eind van haar ontwikkeling een “kosmos van wijsheid”. Onze aarde heeft een andere opgave. Het moet een “kosmos van liefde” worden. Zoals wij thans overal wijsheid kunnen herkennen als de erfenis van de oude maan, zo zal de liefde ons overal ’tegemoet ruiken’ in het volgende stadium van de ontwikkeling van de aarde. R. Steiner gebruikt het woord “tegemoet ruiken” in deze context (geciteerd uit mijn geheugen). Deze volgende incarnatie van onze aarde wordt in de geesteswetenschap “Jupiter” genoemd. “Jupiter” in deze context verwijst niet naar de planeet die vandaag aan de hemel staat. In christelijke termen wordt deze ontwikkelingsfase in de toekomst het “Hemelse Jeruzalem” genoemd.

De kosmos der liefde, die zich zal ontwikkelen uit de kosmos van de wijsheid, was wat Novalis voor ogen stond toen hij de verzen schreef:

“Wanneer niet langer getallen en cijfers
Zijn sleutels van alle schepselen,
Wanneer zij, zo zingen of kussen,
Meer dan de geleerden weten…”

Deze woorden kunnen verkeerd worden opgevat als romantische bloementaal en niet serieus worden genomen. Tegen de hier geschetste achtergrond beschrijven zij echter de overgang van de kosmos van wijsheid, waarin de diepgeleerden heersen, naar de kosmos van liefde, die de ontwikkeling van onze aarde aan het einde moet bereiken.

Wijsheid en liefde hebben een innerlijke verbinding. “Wijsheid is de voorwaarde voor liefde” (GA 13, hfdst. “Heden en Toekomst…”). Liefde moet ontwikkeld worden uit wijsheid. Het is niet tevergeefs dat wij geesteswetenschappelijke kennis verwerven: “Geestelijkwetenschappelijke kennis transformeert zich door wat zij is tot liefde” (ibid.). Voor veel mensen lijkt dit “abstract” omdat deze transformatie heel langzaam plaatsvindt en zich mogelijk pas in de volgende incarnaties openbaart. Toch is het zo: “Liefde is het resultaat van wijsheid herboren in het Ik” (ibid.). We staan nog maar aan het begin. Eigenlijk weten we nog helemaal niet wat liefde is. Dit vereist een ” in diepste nederigheid levenslang leren ” (Christian Morgenstern “Ik zal uit alles nemen…” in “Wij vonden een weg”, 1914).

Het is net als het christendom. We staan aan het begin. “Christus is de leraar van de mensenliefde” staat er in de zondagsles voor kinderen van het Vrije Godsdienstonderwijs van de Vrijeschool en de Christengemeenschap (GA 269, blz. 43). Door deze leraar der leraren bereiken we ons aardse doel.

Hartelijke groeten,
Friedwart Husemann

Originele (Duitse) tekst:

Weisheit und Liebe

Rundbrief zur Anthroposophie

Liebe Freunde,

betrachten Sie ein Baumblatt, die Feder eines Vogels, die Innenfläche unserer Hand oder den Wunderbau unseres Auges, Sie finden überall weisheitsvolle Ordnung und weisheitsvolles Zusammenwirken. Indessen: diese Weisheit war nicht immer so vorhanden. Sie wurde zu einem bestimmten Zeitpunkt in die Dinge hineingelegt, sodass wir sie heute in der Natur allerorten wiederfinden können. Es ist wichtig, sich so etwas klarzumachen, weil man erst dadurch ein Gefühl für die Entwicklung bekommt. Die Anthroposophie gibt den Moment an, wann es geschah, dass die Welt mit Weisheit imprägniert worden ist. 

So wie der Mensch wiederholte Erdenleben durchmacht, so war es auch mit der Erde. Die frühere Inkarnation unserer Erde wird in der Geheimwissenschaft (GA 13, Kap. „Die Weltentwicklung und der Mensch“) der „alte Mond“ genannt. Das Wort Mond in diesem Zusammenhang meint nicht den Mond, der heute am Himmel steht, sondern die frühere Inkarnation unserer Erde. Zwischen dem damaligen, alten Mond und der heutigen Erde war eine Zwischenzeit ähnlich der, wie heute beim Menschen die Zeit zwischen dem Tod und einer neuen Geburt. Also ein Zeitraum, wo von der vergangenen Mondentwicklung und von der zukünftigen Erdentwicklung nichts verkörpert war. Alles Vorherige und alles Zukünftige war vergeistigt. 

Auf dem alten Mond bestand der Menschenvorfahr aus drei Wesensgliedern: Astralleib, Ätherleib und physischem Leib. Das Ich als viertes Wesensglied kam erst auf der Erde dazu. Von den Naturreichen gab es damals ebenfalls nur drei: erstens Mineralpflanzen, ein Mittelding zwischen Mineral- und Pflanzenreich, zweitens eine Art Tierpflanzenreich und drittens ein Mittelding zwischen Mensch und Tier. Erst auf der Erde trennten sich diese drei in vier: in Mineralien, Pflanzen, Tiere und Menschen. Auch von den elementarischen Aggregatzuständen gab es nur Wärme, Luft und Wasser, das vierte, erdige Element kam erst auf der Erde dazu. (In der Geheimwissenschaft gilt die Wärme als selbständiger Aggregatzustand wie in der Physik sonst die Luft oder das Wasser).  

Es war am Ende der Mondentwicklung, als die „Geister der Weisheit“ (christlich:  Kyriotetes) den damaligen Kosmos mit Weisheit durchdrangen. In der Zeit davor gab es auf dem alten Mond eine Fülle von Inhalten wie oben angedeutet. Auf dem Höhepunkt der Mondentwicklung beispielsweise war der Mensch „ein wunderbares Musikinstrument, auf dessen Saiten die Mysterien des Weltalles erklangen“. Aber Weisheit in dem Sinne, wie wir sie heute überall finden, gab es dazumal noch nicht. 

Sie merken, dass wir uns z. B. ein Musikinstrument ohne Weisheit heute gar nicht vorstellen können. Auch Mysterien so, wie sie damals bestanden haben mochten, können wir uns heute ohne Weisheit nicht vorstellen. Wenn wir es aber doch versuchen, uns in diese Zeit ohne Weisheit zurückzuversetzen, dann beginnen wir zu ahnen, was Entwicklung ist. 

Der alte Mond war am Ende seiner Entwicklung also ein „Kosmos der Weisheit“. Unsere Erde hat eine andere Aufgabe. Sie soll zu einem „Kosmos der Liebe“ werden. So wie wir heute als Erbe des alten Mondes überall Weisheit erkennen können, so wird auf der nächsten Stufe der Erdenentwicklung überall die Liebe uns entgegen duften. Das Wort „entgegen duften“ benützt R. Steiner in diesem Zusammenhang (aus meinem Gedächtnis zitiert). Diese nächste Inkarnation unserer Erde wird geisteswissenschaftlich als „Jupiter“ bezeichnet. „Jupiter“ in diesem Zusammenhang bezieht sich nicht auf den heutigen Planeten am Himmel. Christlich nennt man diese Entwicklungsstufe der Zukunft das „Himmlische Jerusalem“. 

Den Kosmos der Liebe, der sich aus dem Kosmos der Weisheit entwickeln wird, hatte Novalis im Auge, als er die Verse dichtete: 

„Wenn nicht mehr Zahlen und Figuren 

Sind Schlüssel aller Kreaturen, 

Wenn die, so singen oder küssen,

Mehr als die Tiefgelehrten wissen…“ 

Diese Worte könnte man als romantische Blumensprache missverstehen und nicht weiter ernst nehmen. Vor dem hier skizzierten Hintergrund allerdings beschreiben sie den Übergang vom Kosmos der Weisheit, wo die Tiefgelehrten herrschen, zu dem Kosmos der Liebe, den die Entwicklung unserer Erde an ihrem Ende erreichen soll. 

Weisheit und Liebe haben einen inneren Zusammenhang. „Weisheit ist die Vorbedingung der Liebe“ (GA 13, Kap. „Gegenwart und Zukunft…“). Die Liebe muss aus der Weisheit heraus entwickelt werden. Es ist nicht umsonst, dass wir uns geisteswissenschaftliche Erkenntnisse erwerben: „Geistige Erkenntnis wandelt sich durch das, was sie ist, in Liebe um“ (ebenda). Vielen Menschen erscheint das „abstrakt“, weil diese Umwandlung sehr langsam vonstattengeht und sich unter Umständen erst in den nächsten Inkarnationen zeigen wird. Dennoch ist es so: „Liebe ist das Ergebnis der im Ich wiedergeborenen Weisheit“ (ebenda). Wir sind erst am Anfang. Eigentlich wissen wir noch gar nicht, was Liebe ist. Dazu ist nötig ein „tiefdemütig, lebenlanges Lernen“ (Christian Morgenstern „Ich will aus allem nehmen…“ in „Wir fanden einen Pfad“, 1914). 

Es ist wie beim Christentum. Wir sind am Anfang. „Christus ist der Lehrer der Menschenliebe“ heißt es in der Sonntagshandlung für Kinder des Freien Religionsunterrichtes der Waldorfschule und der Christengemeinschaft (GA 269, Seite 43). Durch diesen Lehrer aller Lehrer erreichen wir unser Erdenziel. 

Herzlich Ihr Friedwart Husemann