De nationale staat, een sociale mythe

Door Hugo van der Zee

Download als PDF

In jaren zeventig veroorzaakte staatssecretaris en oud vakbondsleider Jan Mertens enige opschudding toen hij beweerde dat de werkelijke macht in Nederland in handen was van circa tweehonderd personen. Mertens sprak van een soort ‘good old boys’ netwerk van hooggeplaatsten die elkaar goed kennen en elkaar frequent ontmoeten in verschillende colleges. Het is een ‘even deskundige, financieel sterke als beangstigende groep’, aldus Mertens destijds. De ’tweehonderd van Mertens’ werd een bekend begrip. De invloed van dergelijke netwerken en organisaties is gedurende de laatste decennia toegenomen en steeds meer gecentraliseerd. Zo zijn er genootschappen en denktanken als de Bilderberg groep, de Council of Foreign Relations (CFR), de trilaterale commissie, en de ‘European Roundtable of Industrialists’ (ERT). Deze laatste organisatie bestaat uit een vijftigtal directeuren van multinationals en financiële instellingen.

De ERT was sterk betrokken bij het vormgeven van de EU, en is nog steeds zeer betrokken bij de besluitvorming van het Europees beleid. De ERT komt gewoonlijk samen enkele dagen voordat er een open vergadering is. Ondanks dat dit alles geen geheim is (de informatie over deze groepen is toegankelijk en verifieerbaar) horen we er vrijwel niets over in de media. Toch groeit het besef dat de bevolking weinig meer in te brengen heeft. Meerdere studies hebben aangegeven dat veel Westerse landen, waaronder bijvoorbeeld de VS en Nederland, zowel theoretisch als praktisch gezien geen democratieën genoemd kunnen worden. Volgens deze studies blijkt de huidige staatsvorm het dichtst bij een oligarchie te liggen. Een oligarchie is een staatsvorm waar de macht bij een kleine gesloten elite ligt die haar eigen belangen nastreeft. Het woord oligarchie komt van het Grieks oligos(weinig) en archein (heersen). In zijn werk Politeia (de Staat) beschrijft Plato een oligarchie als de meest negatieve bestuursvorm.

Veel mensen beseffen wel dat de werkelijke macht niet bij het volk ligt, maar men denkt niet zo snel aan een directe machtsovername. Over het algemeen denkt men dat er in meer of mindere mate sprake is van een externe invloed, van bijvoorbeeld lobbyisten groepen. Over de invloed van lobbygroepen lezen we in de media nog wel kritische berichten. We lezen bijvoorbeeld uitspraken dat de macht dichter bij de regering zou moeten liggen. Bij publieke debatten horen we de meest kritische geesten nog zeggen dat de regering eigenlijk ‘dit of dat zou moeten doen’. Zo wordt er heel wat energie gestopt in het debatteren en overtuigen op nationaal politiek niveau. De vanzelfsprekendheid waarmee we steeds maar weer ons heil bij de staat zoeken is opmerkelijk. Afgezien de vraag of er sprake is van een machtsovername of externe invloed, zouden we ons kunnen afvragen of de staat nu werkelijk een geschikt instituut is om de belangrijke maatschappelijke zaken te regelen. Een logische vraag die hier aan vooraf gaat is te weten wat een staat eigenlijk is. Is een staat of natie een werkelijke vertegenwoordiging van de mensen? Hoe komt een staat tot stand? En hoe wordt een staat in stand gehouden?

De staat zoals wij die nu kennen is een relatief jong begrip. De Middeleeuwen kenden geen nationale staten in de hedendaagse betekenis van het woord. Er was nog in grote mate sprake van autonome regio’s. In de encyclopedie lezen we de volgende definitie over de staat: ‘een in hoge mate soevereine organisatie die gezag uitoefent op de bevolking die binnen een bepaald afgebakend grondgebied woont’. De geschiedenis laat zien dat deze ‘afbakening’ hoofdzakelijk wordt gevormd door middel van achterdeur politiek en conflicten. De landsgrenzen worden meestal bepaald aan een bureau, en zijn nauwelijks gebaseerd op natuurlijke, maatschappelijke of culturele grenzen. De afbakeningen zijn met name strategisch, en vaak de oorzaak van nieuwe conflicten en oorlogen. Het gaat hier zowel om conflicten tussen landen en staten onderling, als interne conflicten binnen de staatsgrenzen. We hoeven maar naar de conflicten in België of Catalunya te kijken om te zien hoe sterk dit de gemoederen bezighoudt.

Een staat of natie is niet tot stand gekomen vanuit natuurlijke samenwerkingsverbanden zoals dat bijvoorbeeld bij steden, streken, taalgrenzen en culturen het geval is. De staat is bovenal een concept. Om deze reden moet het nationaal identiteitsgevoel constant gevoed worden, zo niet dan ebt het weg. Ondanks dat een staat een kunstmatige creatie is voelen mensen zich over het algemeen toch zeer sterk een lid van een staat of land. We koesteren bijvoorbeeld het ‘Nederlands zijn’. Maar in principe is dit niet veel anders dan je wanneer je meent bij een groep te horen omdat je in een bepaalde auto rijdt, of een bepaald kledingmerk draagt. Het is nu eenmaal gemakkelijker een dergelijke collectieve identiteit aan te nemen dan een eigen identiteit te vormen. Het nationaliteitsgevoel kan juist heel sterk zijn. Veel sterker dan het identiteitsgevoel dat een merk product kan geven. De campagne van de staat is dan ook geen tijdelijke reclame campagne, maar een alles doordringende propaganda die door eeuwen en generaties heen loopt. De staat is het meester product, met de vlag als logo en de hoofdstad als affiche. De grote prestigeprojecten in de hoofdsteden moeten de nationale identiteit nog verder belichten. Als kroon op de kunstmatige creaties staan de nationale iconen zoals de leden van het koningshuis of ‘onze’ sporthelden. Deze iconen kunnen zo nodig het nationale gevoel weer doen opkloppen. Zo kopten de Nederlandse kranten na de overwinningen van de Nederlandse schaatsploeg bij de Olympische winterspelen dat ‘onze helden binnengehaald zouden worden’. Dit is, met alle respect voor de prestaties van de schaatsers, van een kinderachtigheid die gênant is. Het doet denken aan een kind dat beweerd dat ‘zijn vader veel sterker is dan de jouwe’. Hetzelfde ongemakkelijke gevoel kan je bekruipen wanneer Nederlandse militairen die aan de andere kant van de wereld dubieuze belangen verdedigen als ‘onze jongens’ worden neergezet.

Je zou hiertegen kunnen inbrengen dat een nationale identiteit toch heel duidelijk merkbaar is. We voelen ons toch Nederlander, een Duitser gedraagt zich toch wel als een Duitser, en een Fransman is toch vaak een ’typische’ Fransman. Dit kan kloppen, maar een dergelijk identiteitsgevoel hoort eerder bij een cultuur dan bij een staatsburgerschap. Een cultuur kent vele uitingen en rijkdommen. De staat weet een (misplaatst) identiteitsgevoel te creëren door de culturele rijkdommen in te lijven in het nationaal ‘patrimonium’. Dit gaat op eenzelfde manier waarop een staat na een succesvolle oorlog zich materiële rijkdommen toe-eigent, of een veroverd stuk land binnen haar grenzen opneemt. Wanneer men zich iets op deze manier toe eigent is er natuurlijk sprake van diefstal of roof. De staatspropaganda spreekt echter over ‘overwinning’, en tegenwoordig horen we vaker de woorden ‘bevrijding’ en ‘humanistische interventie’. De nationale geschiedenis bestaat dan ook voor een groot deel uit oorlogsverslagen. Het onderwijs en de media hameren er bij ons in dat dit alles een natuurlijke gang van zaken is. We leren het ‘vaderland’ of de ‘moeder natie’ te zien als een natuurlijke autoriteit waar we een bijna heilig ontzag voor moeten hebben. En we moeten natuurlijk trots zijn op ‘Hollands Glorie’, of dit nu om gewonnen oorlogen gaat of over het succes van onze grote nationale bedrijven (die in de meeste gevallen ‘multinationals’ zijn).

Hoewel veel mensen de Nederlandse staat als iets vanzelfsprekends en onvergankelijks zien is Nederland nog maar sinds het begin van de negentiende eeuw een staat. Na de onafhankelijkheid van Spanje in 1581 kreeg Nederland een gedecentraliseerd ‘regenten’ bestuur dat de Gouden eeuw in zou leiden. Deze tijd kende vele vernieuwingen en nieuwe organisatievormen waardoor de handel, kunst en wetenschap opbloeiden. Er was relatief veel vrijheid en verdraagzaamheid op godsdienstig en intellectueel gebied. Vrouwen genoten in de Nederlandse Republiek aanzienlijk meer vrijheid dan elders in Europa. Er waren vele sociale instellingen, zoals de wees-, armen- en ziekenhuizen, en een geringe criminaliteit. Het was de tolerante cultuur die veel filosofen en wetenschappers naar Nederland deed verhuizen. Zoals bijvoorbeeld Descartes, die schreef dat er geen ander land was “où l’on puisse jouir d’une liberté si entière” (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten). Het is zeker waar dat Nederland in de Gouden eeuw ook haar duistere kanten had, denk bijvoorbeeld aan de slavernij in de koloniën, maar de open en tolerante Nederlandse samenleving vormde een schril contrast met de absolute monarchieën in andere Europese landen. In deze landen heerste over het algemeen een uniforme cultuur, en de bevolking ging gebukt onder hoge belastingen en zware onderdrukking. Nadat Nederland een constitutionele monarchie werd, werden ook hier de vrijheden geleidelijk aan ingeperkt.

Veel Europese regio’s kennen een geschiedenis van strijd tegen nationale inlijving. Bijvoorbeeld de Spaanse regio Catalunya, die een eigen taal en cultuur heeft, en een van de oudste parlementen ter wereld (ouder dan het Spaanse parlement). Catalunya heeft het paradoxale ongeluk op een strategische positie te liggen, wat één van de voornaamste redenen is waarom de Spaanse staat nooit zelfbestuur zal toestaan. Tot in de negentiende eeuw kende het Italiaanse schiereiland onafhankelijke regio’s met eigen culturen, dialecten en lokale economieën. Er was veel internationale druk op Italië, met name van Engeland en Frankrijk, dat Italië ook maar eens een ‘volwassen staat’ zou moeten worden. In een samenwerking tussen de Engelse regering, de Europese vrijmetselaarsloges, de Rothschild bankiers en de regering van de Italiaanse regio Piëmont werd de ‘bevrijding’ van Italië voorbereid. Deze bevrijding, ook wel de ‘herrijzenis’ (Risorgimento) genoemd gebeurde onder leiding van Garibaldi. Nu waren lang niet alle lokale Italiaanse vorsten geliefd bij de bevolking. Veel Italianen waren dus verheugd over de overwinning van Garibaldi. Voor velen echter zou de bevrijding betekenen dat men van de regen in de drup kwam. De eenwording die op de bevrijding volgde werd uitgevoerd door de Noord Italiaanse regio’s, die een werkelijke plundering van de Zuid Italiaanse regio’s inzetten. Geld werd weggesluisd, banken werden gesloten en lokale industrieën werden zodanig vernietigd of gesaboteerd dat men hier nooit meer bovenop is gekomen. Er volgden enorme immigratiegolven, en een situatie van wanhoop en armoede waarbij de georganiseerde misdaad voet aan de grond wist te krijgen. Het ontstaan van de Maffia is direct met de Risorgimento verbonden. Hoewel onder één vlag gebracht is Italië altijd een zeer verdeeld land gebleven. Het resultaat is een cliëntelisme politiek waarbij corruptie een onvermijdelijk onderdeel is geworden. Niet lang na de eenwording van de Italiaanse staat kwamen de koloniale ambities. In een inhaalslag werden Eritrea, Somalië, Libië en Ethiopië veroverd en gekoloniseerd. De bloedige koloniale oorlogen in Afrika waren de basis van de oorlogsmachine waarmee het fascisme later de macht zou grijpen.
Tijdens de eerste wereldoorlog zou Italië Albanië en Joegoslavië nog annexeren. Nu is oorlogsvoering geen exclusieve staatsaangelegenheid. In de Middeleeuwen waren er ook conflicten, met name in Italië. Maar, zoals eerder al vermeld, zijn de kunstmatig bepaalde staatsgrenzen vaak de oorzaak van oorlogen. Verder zijn de enorme militaire industrieën en grote beroepslegers iets wat zich voornamelijk bij staten heeft ontwikkeld.

De staat is de afgelopen eeuw steeds meer een eenheidsstaat geworden, met een centraal bestuur en een complex ambtelijk apparaat. Deze complexiteit, en het feit dat de staat geen werkelijke vertegenwoordiging van de bevolking is, maakt de staat bij uitstek geschikt voor een machtsovername die op de achtergrond werkt, zoals Mertens dit al doorzag. Als er werkelijke vertegenwoordiging en betrokkenheid van de bevolking zou zijn zouden de mensen natuurlijk sneller aan de bel trekken wanneer er sprake is van wanbeleid. De kloof tussen regering en bevolking is zo groot dat de (toegestane) middelen van oppositie weinig kunnen uitrichten. We kunnen nog zo ons best doen, we kunnen petities tekenen, demonstreren, verhaal gaan halen in Den Haag of Brussel. We kunnen er voor zorgen dat de partij waar we van denken dat deze oprecht is de meerderheid behaalt. Maar het rigide staatsapparaat blijkt niet verenigbaar met de realiteit. Je zou de eenheidsstaat kunnen zien als een machine die structureel verkeerd gebouwd is. Hoe goed de intenties ook zijn van degene die machine bedient, de machine kan eenvoudig niet goed werken. Wanneer op het drijfzand van de nationale staten zich weer andere autoriteiten vormen, bijvoorbeeld ‘supranationale’ organisaties zoals de Europese Unie of de Verenigde Naties, dan kan dit ook niet anders dan desastreus uitpakken.

De machthebbers hebben groot belang bij een apathische instelling van de bevolking. Er wordt dan ook veel aan gedaan ons te doen geloven dat er geen echte verandering mogelijk is, dat de geschiedenis zich toch steeds herhaalt. Een opstand of revolutie zal slechts tot wanorde en chaos leiden, zodat we nog verder van huis zijn. Zo weet men de aandacht af te leiden van het feit dat het huidige staatsbestel juist een bron van wanorde is. Ondanks dat de stelling dat ‘de geschiedenis zich herhaalt’ behoorlijk kort door de bocht is, hebben de fatalisten en de pessimisten wel gelijk in de zin dat revoluties zelden tot iets beters hebben geleid. Er is dan ook meer nodig dan het eenzijdig bestrijden van een regiem. Om te beginnen moeten we weten wat er werkelijk speelt. Bewegingen als Occupy zijn er in geslaagd om bepaalde punten helder onder de aandacht te brengen. Bijvoorbeeld het feit dat 99% van de bevolking de dupe is van het huidige systeem, en uiteindelijk de hele mensheid verliest. Niemand is natuurlijk gebaat bij oorlogen, vergiftigde grond en vervuilde zeeën, om maar een paar voorbeelden te noemen. We zijn allemaal betrokken en de oplossing zal er een zijn van betrokkenheid en vereniging. De Amerikaanse filosoof John Dewey schreef kort na de tweede wereldoorlog:
De bedreiging van onze democratie komt niet door het bestaan van totalitaire staten. Het isbinnen onze eigen persoonlijke houdingen, en het zijn onze eigen mentale instellingen die devoorwaarden leggen waarmee de autoriteiten ons uniformiteit, discipline en onderworpenheidkunnen opleggen.

Kennis van mens en maatschappij is essentieel voor werkelijke verandering. De geschiedenis is in dit opzicht een belangrijke leerschool. Wat waren bijvoorbeeld de krachten die het fascisme aan de macht konden brengen? Wat we vernemen via de bekende bronnen over het Nazi Duitsland is vrij eenzijdig. Hitler wordt over het algemeen beschreven als een krankzinnige despoot die vernietigd moest worden. Dit zullen weinig mensen weerleggen. Maar Hitler was ook de krankzinnige despoot die miljoenen mensen met zich mee kreeg. Hoe kon dit nu gebeuren? Hoe konden de mensen van het land van Bach, Beethoven en Mozart, van Schiller en Goethe, zo omslaan? Zolang wij dit niet doorgronden zullen wij ook niet voorbereid zijn als we weer in een dergelijke situatie belanden. De feiten wijzen erop dat we dezelfde richting zijn ingeslagen. De situatie in de Westerse landen is vandaag de dag niet wezenlijk verschillend van die in de jaren dertig van de vorige eeuw. Natuurlijk zijn de uiterlijke omstandigheden anders. Er is geen sprake van een openlijk fascisme, maar wat er speelt is een ‘corporate’ (bedrijven) fascisme dat zich diep in alle maatschappelijke gebieden heeft geworteld. Dit is wellicht een somber beeld. Aan de andere kant is het feit dat wij grotendeels zelf verantwoordelijk zijn voor het bestuur waaronder wij leven hoopvol. Wanneer wij zelf de oorzaak zijn, dan moeten we ook zelf verandering kunnen brengen.

Steeds meer mensen en organisaties zien in dat men het heft zelf in de hand moet nemen. Lokale gemeenschappen, regio’s en steden pakken de zaken steeds meer zelf aan. Men werkt aan praktische oplossingen vanuit eigen maatschappelijke realiteit. Organisaties en regio’s die zelfbestuur nastreven ondervinden uiteraard weerstand. De politiek en media spreken over ‘Euro sceptici’ en ‘separatisten’ die zich willen afscheiden en niet van samenwerking willen weten. Het tegendeel is waar. De realiteit is dat deze bewegingen juist zoeken naar samenwerking. Maar een samenwerking die wordt vormgegeven vanuit gelijke verhoudingen, niet door het opgelegd krijgen van regels van een centraal bestuur. Men wil autonomie op gebieden die logischerwijs zelf bestuurd kunnen worden, maar men zoekt zeker geen afzondering. De oplossing ligt juist in het ‘verenigingen’. Juist dan kan er gezonde culturele en economische uitwisseling zijn. Een utopie!, horen we al gauw van de media en de autoriteiten. In dit opzicht is het interessant om het boek ‘The story of Utopias’ van de socioloog en geschiedkundige Lewis Mumford te lezen. Dit boek is een zeer grondig en mooi werk waarin een groot aantal Utopieën worden beschreven, waaronder Plato’s Republica, Thomas Moors ‘Utopia’en Valentin Andreae’s ‘Cristianopolis’. Mumford ziet een utopie niet als een idealistisch ontwerp dat niet te verwezenlijken is, maar als een bron van inspiratie. Mumford beschrijft verder dat er ook valse utopieën (dystopieën) bestaan die juist een destructieve werking hebben. De staatsvorm zoals die zich in het Westen heeft ontwikkeld is een dergelijke dystopie. Mumford beschrijft, grondig beargumenteerd, dat de nationale staat een ‘sociale mythe’ is, en een sterke anti-sociale werking heeft.
De filosoof en schrijver Tolstoj beschreef in veel van zijn boeken en verhalen over de anti sociale werking die van de staat uitgaat. Tolstoj schreef dat de staat een systeem van systematische uitbuiting van de burgers is, en dit in stand kan houden door de mensen te corrumperen.
The truth is that the State isa conspiracy designed not only to exploit, but above all to corruptits citizens. Henceforth, I shall never serve any government anywhere”.

Als er al enige discussie is in de media of op academisch niveau dan gaat dit niet verder dan mogelijk verbeteren en aanpassingen van de huidige structuren. Men ziet de staat en de supranationale instituten die op staten gebaseerd zijn zoals verenigde naties en de Europese Unie als de enige mogelijke bestuursvorm. Toch hebben succesvolle samenwerkingsvormen bestaan. Het is mogelijk en het is nodig. Vele creatieve denkers en hervormers hebben zich beziggehouden met het onderzoeken van nieuwe vormen van samenwerking, en steeds meer mensen zien in dat voor een gezonde maatschappelijke organisatie werkelijke vernieuwingen nodig zijn, geen estafette van politieke partijen. De Franse filosoof Montesquieu stelde dat werkelijke hervorming nooit vanuit politieke besluiten en nieuwe wetten kan komen. Ook de politicus en filosoof Alexis de Tocqueville kwam tot de conclusie dat de idealen van de Franse revolutie (Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap) zich nooit kunnen verwerkelijken binnen een centraal geleid bestuur. Volgens Tocqueville moet men geen model volgen, maar zeker ook geen nieuwe held of politiek kopstuk. De tijd van de Garibaldi’s en Willem de Zwijger’s is voorbij. Voor een nieuwe en gezonde samenleving is actieve deelname nodig. Ook Rudolf Steiner stelde dat een centraal geleid staatsapparaat in de moderne tijd een zeer schadelijke werking heeft. Steiner legt de bron van het abstracte staatsbestuur bij het positivisme van de Franse filosoof August Comte. Volgens het positivisme is alles binnen mens en maatschappij te verklaren volgens natuurwetenschappelijke (materiële) wetten. Hieruit volgt dat al het maatschappelijke berekenbaar en voorspelbaar zou zijn. Dit materialistische wereldbeeld heeft er toe geleid dat onze staats besturen zich voornamelijk bezighouden met het berekenen en plannen, hetgeen zich afspeelt in de vele kantoorpanden. De sturing komt dus niet vanuit het maatschappelijk leven zelf, maar wij worden geacht ons te voegen naar politieke programma’s die gebaseerd zijn op statistieken en abstracte analyses. Als antwoord op de maatschappelijke vragen van deze tijd bracht Steiner het idee van de ‘Sociale Driegeleding’. Dit is een natuurlijke samenwerkingsvorm die het maatschappelijk leven in drie autonome ‘levenssferen’ zoekt te (her)ordenen. Zo zijn er veel bewegingen die zoeken naar nieuwe samenwerkingsvormen. Wat deze bewegingen gemeen hebben is dat men werkt aan ‘levende’ samenwerkingsvormen, welke, net als de natuur en mens zelf, gezond en veerkrachtig kunnen zijn.